Al als tiener begon hij op te treden in de clubs van Turijn, waar hij zijn zang begeleidde op de viool en de contrabas.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog diende hij in het Italiaanse leger, werd hij krijgsgevangen genomen en opgesloten in een Amerikaans kamp op Sardinië, waar hij in aanraking kwam met de Amerikaanse muziek van zijn tijd.
Ook daar zag men zijn talent en stond men hem toe op te treden en uitzendingen te verzorgen voor het geallieerde radiostation te Cagliari.
Na de oorlog keerde hij terug naar Turijn. Daar formeerde hij zijn band, de Asternovas, en introduceerde hij moderne Amerikaanse muziek in het Italiaanse uitgaansleven.
Samen met zijn vriend Leo Chiosso schreef hij de hits die hem tot een nationale beroemdheid zouden maken: Che bambola (Wat een schatje), Teresa non sparare (Theresa, niet schieten), Eri piccola così (Je was zo klein), Guarda che luna (Kijk wat een maan), Love in Portofino, Porfirio Villarosa, Whisky facile (Gemakkelijke whisky).
In 1955 begon hij deze nummers ook op te nemen.
Van de eerste single, een 78-toeren-schellakplaat met ‘Che bambola’ en ‘Giacomino’, werden een miljoen exemplaren verkocht zonder er noemenswaardige reclame voor te hoeven maken.
Aan het eind van de jaren vijftig was Buscaglione een van de meestgevraagde entertainers in Italië.
Zijn voorliefde voor whisky en vrouwen had hij gemeen met zijn tijdgenoot Dean Martin.
Hij deed advertentiecampagnes, kwam op televisie en speelde rollen in films.
Buscaglione speelde de humoristische, zingende gangster in de traditie van Clark Gable en de personages van Mickey Spillane.
Hij was 38 jaar oud toen hij omkwam bij een auto-ongeluk.(Diverse bronnen, Wikipedia en Piccolo van 28 februari 1960)

