
60 jaar geleden, reclame voor het boek Het aanzien van een jaar (januari 1963)

Foto's, en reportages en voor 95 % niet terug te vinden op Google uit ons ver verleden, over Gent, Vlaanderen, film, muziek, sport, politiek en zoveel meer uit tijdschriften en kranten en jaarboeken. Vanaf de jaren 1900 tot en met gisteren. Meer foto's en artikelen terug te vinden op onze Fb groep Gisteren nog vandaag en de Fb groep Weetjes over popmuziek
Hij werd geboren als derde kind van Kamiel Lateur (1841-1897) en Marie-Louise Gezelle (1834-1909), een jongere zus van priester-dichter Guido Gezelle.
Vader Lateur was kleermaker en een zwijgzaam man, in tegenstelling tot zijn vrouw die graag en boeiend sprak en vertelde.
Nadat Stijn Streuvels school had gelopen bij de zusters in de plaatselijke nonnenschool, stuurden zijn ouders hem in 1883 naar het St.-Jan-Berchmanspensionaat in Avelgem, waar zijn letterkundige begaafdheid voor het eerst tot uiting kwam.
Van 1886 tot 1887 leerde hij de bakkersstiel in Avelgem, Kortrijk en Heule.
In mei 1887 namen Streuvels ouders in Avelgem de bakkerij van zijn ongehuwde broer Lateur over en verhuisde heel het gezin naar deze gemeente aan de Schelde.
Van 1887 tot 1905, op de 20 maanden na (1889-1891) die hij in Brugge doorbracht om zich in het bakkersvak te bekwamen, bleef Streuvels in Avelgem bakken en schrijven.
Zijn eerste schetsen en gedichten verschenen in 1895 in De Jonge Vlaming en in Vlaamsch en Vrij.
De volgende jaren namen ook de voornaamste tijdschriften, zoals Van Nu en Straks, bijdragen op van zijn hand. In 1899 verscheen zijn eerste verhalenbundel Lenteleven.
Veertig jaar lang publiceerde Streuvels ieder jaar minstens één werk.
Onder de meest bekende bevinden zich De vlaschaard (1907), Het leven en de dood in de ast (1926), De teleurgang van de Waterhoek (1927) en Alma met de vlassen haren (1931).
Op 19 september 1905 huwde hij met Alida Staelens (1879-1975) en ging hij in Ingooigem in zijn pasgebouwde huis Het Lijsternest wonen, waar hij voortaan van zijn pen zou leven.
Zij kregen vier kinderen. Dichteres Jo Gisekin is een kleindochter van Streuvels.
In zijn laatste periode hield hij zich voornamelijk bezig met het schrijven van memoires.
Hij heeft ruim 60 jaar in het Lijsternest gewoond en overleed er op 15 augustus 1969.
Op zijn begrafenis op 21 augustus, met de wijtewagen waren er zowat 7000 mensen aanwezig. (Diverse bronnen en Wikipedia)
Benoit schreef een 45-tal avonturenromans aan een ritme van ongeveer één roman per jaar.
Opvallend is dat de romans steeds goed gedocumenteerd zijn en dat zijn karakters scherp afgelijnd zijn.
De heldinnen uit zijn romans dragen steeds namen die beginne met de letter A: Allegria (Pour don Carlos), Aurore (Kœnigsmark), Antinéa (L’Atlantide).
Verscheidene van zijn romans werden verfilmd en bewerkt voor ballet, opera of toneel.
Omstreeks 1910 publiceerde Benoit zijn eerste gedichten.
Daarvoor kreeg hij een prijs van de Société des gens de lettres.
Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog werd Benoit gemobiliseerd.
Nadat hij deelnam aan de Slag bij Charleroi werd hij ziek en bracht hij maanden door in het ziekenhuis.
Na zijn ontslag werd Benoit gedemobiliseerd.
Zijn oorlogservaringen leidden ertoe dat Benoit een overtuigde pacifist werd.
In 1918 maakte Benoit zijn romandebuut met Kœnigsmark dat, ondanks de uitgave bij een kleine uitgeverij, een succes werd.
De roman gaat over de liefde van een jonge Franse professor voor een Duitse prinses.
Het werk werd genomineerd voor de Prix Goncourt, maar Benoit greep net naast de prijs.
De roman werd later verscheidene malen verfilmd en in 1953 gekozen als eerste werk in de literaire collectie Le Livre de Poche in pocketformaat.
In 1919 verscheen L’Atlantide bij Éditions Albin Michel.
Deze avonturenroman handelt over twee officieren die gegijzeld worden in een onbekend koninkrijk in de Sahara.
Aangeprezen door Maurice Barrès kreeg de roman de Grand Prix du roman de l’Académie française voor 1919.
Ook dit boek werd verscheidene malen verfilmd, onder andere door Jacques Feyder.
In 1954 schreef Henri Tomasi een opera op basis van deze roman.
De schrijverscarrière van Benoit was vanaf het verschijnen van L’Atlantide gelanceerd.
Vanaf dat moment publiceerde hij ongeveer één roman per jaar en in totaal een 45-tal avonturenromans bij de Éditions Albin Michel.
Hij schreef ook meer diepgaande literaire werken zoals Mademoiselle de La Ferté uit 1923, over de vriendschap tussen twee vrouwen.
Benoit was naast schrijver ook bibliothecaris op het ministerie van Openbaar Onderwijs.
Hij wilde eigenlijk werk waarbij hij veel kon reizen.
In 1923 ging hij voor de krant Le Journal werken als journalist en buitenlands verslaggever.
Benoit doorkruiste Anatolië dat op dat moment in oorlog was. Hij interviewde Mustafa Kemal Atatürk in Ankara.
Daarna deed hij Palestina en Syrië aan.
Als verslaggever werkte Benoit daarna voor verscheidene andere kranten, waaronder France-Soir.
Daarvoor reisde hij de hele wereld af en interviewde onder andere Haile Selassie, Benito Mussolini, Hermann Göring en António de Oliveira Salazar.
In 1931 werd Benoit verkozen tot lid van de Académie française.
Hij roerde zich op politiek gebied door zijn verzet tegen het Volksfront, een alliantie van centrum-linkse partijen.
Als academicus ijverde Benoit in 1938 voor de verkiezing van zijn vriend Charles Maurras in de Académie française.
In september 1944 werd Benoit gearresteerd op verdenking van collaboratie met de Duitsers.
Na zes maanden gevangenschap werd hij in april 1945 vrijgesproken, maar hij kreeg wel een publicatieverbod opgelegd.
Door bemiddeling van Jean Paulhan en Louis Aragon werd Benoits naam geschrapt van de zwarte lijst.
Met de roman Agriates die in 1950 verscheen, knoopte Benoit weer aan bij het succes.
In 1957 werd de verkoop van het vijf miljoenste exemplaar van zijn romans gevierd.
Nadat generaal de Gaulle in 1959 zijn vetorecht had uitgeoefend tegen de verkiezing van Paul Morand tot lid van de Académie française, diende Benoit een aanvraag in om ontslagen te worden uit de academie.
Het ontslag werd door de Académie française geweigerd en Benoit, een goede vriend van Morand, woonde geen zittingen van de academie meer bij.(Diverse bronnen, Wikipedia en foto’s Paris Match 24 maart 1962)
Hij is vooral bekend geworden door het organiseren van massa-spektakels.
Het leverde hem de bijnaam “De Napoleon van het Massaspel” op.
Hij groeide op in Roosendaal. Al van jongs af speelde hij toneel.
Bijvoorbeeld op zijn middelbare school, het Sint Norbetuslyceum in Roosendaal tijdens Toneelavonden en tijdens een plechtige feestviering ter gelegenheid van zijn communiefeest op het Instituut St. Louis te Oudenbosch.
Hij verhuisde naar Amsterdam en volgde daar de toneelschool en behaalde in 1939 zijn diploma. Eind 1939 richtte hij zijn eigen toneelgezelschap op, Het Nederlands Toneellyceum.
Dit was meer dan een toneelgezelschap, het gezelschap had tot doel “het cultuurbezit te beschermen door begrip en liefde bij het Nederlandse volk aan te kweken voor de grote toneelwerken in de literatuur van alle tijden”.
Hoewel het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK) Briels bij de start van Het Nederlands Toneellyceum gunstig gezind was, was het dat na de zomer van 1941 niet meer.
Het kwam zelfs zo ver dat Briels werd opgepakt en gevangen gezet in het Oranjehotel in Scheveningen (september 1942).
Hij werd gedwongen Het Nederlands Toneellyceum op te heffen waarna hij werd vrijgelaten.
Na de oorlog kreeg hij naamsbekendheid als artistiek leider en regisseur van talloze naoorlogse massaspelen.
Zo organiseerde hij in 1946 in het Olympisch Stadion in Amsterdam het spektakelstuk Het drama der bezetting.
In 1947 bracht hij het massaspel De waterweg heroverd in het Feyenoordstadion.
Bij het gouden regeringsjubileum van koningin Wilhelmina in 1948 leidde hij wederom in Amsterdam zo’n evenement.
Later regisseerde Briels onder meer het massaspel Zevenhonderd Jaar en één Nacht, bij het 700-jarig bestaan van de stad Breda (1952) en de expositie De Rijn in de RAI (1952).
In 1962 was opnieuw het Feyenoordstadion het podium voor One world or none, een vierdaags massaspel over het atoomtijdperk.
Deze productie werd via Eurovisie in vele landen uitgezonden en er waren ook filmploegen uit Amerika. Briels was een evenementenman avant la lettre en werd ook wel de Nederlandse Cecile B. de Mille genoemd. (Diverse bronnen, Theaterencyclopedie en De Post van 9 november 1980)
De figuur die Claes koos als type voor zijn verhaal heeft werkelijk bestaan, maar de enkele details uit het echte leven van de echte Witte werden ruimschoots aangevuld met verbeelding, observatie en eigen belevenissen van de schrijver.
Dat is ook het geval voor de andere figuren die een rol spelen in het verhaal. Claes schreef de eerste hoofdstukken al in 1908 voor het besloten gezelschap De Violier, een kleine vriendenkring van literatuurliefhebbers die Claes met enkele medestudenten van de Katholieke Universiteit Leuven had opgericht.
Daarna volgden nog enkele voorlezingen ervan in de studentenstad.
Pogingen om het verhaal te laten opnemen in De Nieuwe Gids of in Jong Dietschland mislukten.
Lodewijk Dosfel, hoofdredacteur van dit laatste tijdschrift, vond enkele passages toch te onkies en ongepast.
De volgende hoofdstukken kon Claes wel laten verschijnen in het Leuvense studentenblad Ons Leven, wat hem op een reprimande van de vice-rector kwam te staan.
Vanaf 1911 verschenen het vierde en de volgende hoofdstukken in diverse tijdschriften, zoals Het Land (opgericht in 1911 door Juul Grietens), Dietsche Warande, Groot Nederland en Vlaamsche Arbeid.
Tijdens de oorlogsjaren schreef Claes andere verhalen, waaronder enkele oorlogsnovellen. In 1919 hervatte hij het schrijven aan De Witte en schreef nog twee bijkomende hoofdstukken.
Het boek werd ten slotte afgewerkt toen Emmanuel de Bom hem in 1919 vroeg of hij de novelle De Witte uit kon brengen in de nieuwe serie Vlaamse Bibliotheek, als onderdeel van de Wereldbibliotheek.
Claes schreef toen de laatste vijf hoofdstukken.
Het boek verscheen met 12 pentekeningen van Jos Leonard. De oplage van vijfduizend exemplaren was na enkele maanden uitverkocht.
In totaal zijn er al 128 drukken van deze bijzondere schelmenroman gemaakt.
Hij werd twee keer verfilmd, in 1934 door Jan Vanderheyden (De Witte) en in 1980 door Robbe De Hert onder de titel De Witte van Sichem. (Diverse bronnen en Wikipedia)
Jos Vandeloo begon zijn schrijverscarrière met tientallen verhalen en reportages voor tijdschriften en kranten als De Zweep, Ons Volk en Het Belang van Limburg.
In 1953 publiceerde de auteur uit Zonhoven zijn eerste kortverhalenbundel “Mensen strijden elke dag”.
Eind jaren 50, begin jaren 60 brak hij door met de verhalenbundel “De muur” en de romans “Het gevaar” en “De vijand”.
In “Het gevaar” uit 1960 waarschuwt de schrijver voor de gevaren van nucleaire energie.
“Het gevaar” was decennialang verplichte leesstof op de leeslijsten van de middelbare scholen. “Dat ik in de lijst met meest gehate boeken sta, kan ik begrijpen. Mensen die niet graag lezen, willen graag kiezen wat ze lezen.
Als je op de lijst met verplichte literatuur staat, kan dat veel weerstand oproepen. Ik zou zelf ook liever de vrije keuze hebben”, zei Vandeloo daarover in 2004.
Jos Vandeloo schreef niet alleen romans en kortverhalen, hij was ook een gelauwerde dichter en schreef scenario’s voor de Vlaamse en de Nederlandse televisie en toneelstukken.
Walter van den Broeck heeft jarenlang samen met Vandeloo onderdak gevonden bij uitgeverij Manteau. “Ik herinner me Jos Vandeloo als een heel aimabele man die vol verhalen zat.
Hij had altijd wel iets te vertellen”, aldus Van den Broeck.”Jos Vandeloo is een van de eerste auteurs die de moderniteit en de gevaren van de moderniteit heeft toegelaten in de Vlaamse letteren.
Zijn boek “Het gevaar” is daar een mooi voorbeeld van. Dat gaat over een ongeval met kernenergie.
Zijn oeuvre gaat ook over de angst en de eenzaamheid die de moderniteit met zich meebrengt”, klinkt het.Jos Vandeloo heeft in zijn boeken een weinig optimistische levensvisie, waarin de mens het moet afleggen tegen de gevaren van de modernisering van de maatschappij.
Het werk van Vandeloo werd bekroond met verscheidene literaire prijzen en vertaald in meerdere Europese talen, onder meer in het Russisch.
In de stripreeks Nero (strip) door Marc Sleen waren in Nero’s boekenkast regelmatig boeken van Jos Vandeloo te zien. In “De Gele Gorilla” (1971) leest Nero in strook 27 een boek door Jos Vandeloo.
Marc Sleen was zelf een fan van Vandeloo.
Jos Vandeloo werd negentig jaar.(Diverse bronnen, Ludwig De Wolf, Wikipedia
Signoret was niet alleen een bewonderd actrice, ze bleek ook te kunnen schrijven.
Zij publiceerde haar autobiografie in 1976: La nostalgie n’est plus ce qu’elle était, die een bestseller werd.
In 1979 verscheen haar eerste roman: Le lendemain, elle était souriante…, waarvan de titel een verwijzing is naar een chanson uit 1908 over een jonge vrouw die tegen de klippen op vrolijk en optimistisch blijft.
Postuum, in 1985, verscheen haar in 1984 voltooide roman Adieu Volodia, over Russische en Poolse joden die zich aan het begin van de 20e eeuw in Frankrijk vestigden, over haar eigen wortels dus.
Ook dit boek was een groot verkoopsucces en de literaire kritiek was positief.
Ongeveer 20 jaar geleden, leerde ik hem kennen dankzij Coenraed de Waele en ik nodigde hem dan ook uit om zijn gedichten bundel Gekke gedachten, stille gepeinzen voor te stellen in de Hotsy Totsy.
Hij werd geboren in het ouderlijk huis te Gent, in de Roggestraat.
Zijn vader, August, was dokwerker, zijn moeder, Cordula D’haese, naaister.Vader De Smet overleed in 1928.
Vanaf dat jaar, 9 jaar oud, tot oktober 1932, verbleef Prosper in het Stedelijk Weeshuis voor Jongens (“Kuldershuis” genoemd) op de Martelaarslaan te Gent.
Toen zijn moeder hertrouwde kon hij, vanaf november 1932, opnieuw bij haar en zijn stiefvader wonen, in de Roggestraat.
Na de Lagere Hoofdschool aan de Van Monckhovenstraat, volgde De Smet de beroepsschool aan de Martelaarslaan te Gent.
Tot de leeftijd van 17 jaar volgde hij daar een opleiding “letterzetter”. Hij ging naar de avondschool om zich te bekwamen in het Frans, Engels en Duits.Rond zijn veertiende jaar ontdekte hij het werk van Felix Timmermans, James Oliver Curwood en vooral Multatuli.
Na het verlaten van de school, in 1936, werkte hij in de drukkerij Heuvelmans aan de Lindelei. Kort daarop, 18 jaar oud, werd hij als soldaat gelegerd te Brussel.
Na 17 maanden dienst werd hij gemobiliseerd te velde.Het gezin verhuisde in januari 1940 naar de Hoppestraat (nu Poperingestraat).
In het ouderlijk gezin werd, met uitzondering van de krant Vooruit, niet gelezen. Prosper had vrij vroeg belangstelling voor de dagelijkse rubriek Boekuil (van Raymond Herreman) en voor de wekelijkse bladzijde Geestesleven.
In april 1946, na zijn huwelijk, verhuisde hij naar de Rooigemlaan.
In 1951 trok het gezin naar de Grensstraat en juli 1960 vestigden zij zich in de Bosuilstraat te Wondelgem, waar hij woonde tot aan zijn dood.
Vanaf 1945 werkte hij als drukker-letterzetter, eerst bij de Gentse firma Collier in de Jutestraat en vanaf 1948 bij het dagblad Vooruit, in de Sint-Pietersnieuwstraat.
Na een paar jaar verzorgde hij ook de lay-out van de krant. Na het stopzetten van Vooruit (1978) was hij nog enkele jaren verbonden aan de krant De Morgen.
In 1980 ging hij met pensioen.Van 1952 tot 1965 schreef hij – nog steeds letterzetter en lay out-man in de drukkerij – onder pseudoniem PDS boekbesprekingen voor de rubriek Geestesleven van Vooruit.
Van 1953 tot 1975 leverde hij (nu onder pseudoniem Polke Pluim) humoristische bijdragen voor de sportbladzijden.
In 1961 voegde hij daaraan nog een dagelijks cursiefje toe (ondertekend met P. Pluim).Dertig jaar lang zou hij dit volhouden, ook nadat Vooruit opging in De Morgen. In laatstgenoemde krant vertraagde het ritme iets: vanaf 1991 verschenen er wekelijks nog drie cursiefjes, dan twee en ten slotte nog één.
In september 2001 stopte hij definitief met zijn bijdragen.
De Smet schreef dus bijna 50 jaar voor de krant.In 1988 werd een bundel cursiefjes uitgegeven onder de titel In de Krabbel.
Zijn meestal optimistische stukjes hebben soms een vleugje weemoed.
Ze gaan vooral over het dagelijkse leven van de gewone man. Ze zijn vaak een milde, maar tezelfdertijd rake commentaar op de samenleving.
Tussen 1963 en 1965 publiceerde De Smet, onder zijn eigennaam, een tiental novellen in Elseviers weekblad.Novellen werden ook opgenomen o.m.in het Nieuw Vlaams tijdschrift, in Dietsche Warande & Belfort en in De Vlaamse gids.Tussen 1955 en 1990 werden ook een achttal romans, een toneelstuk, een verhalenbundel en enkele dichtbundels gepubliceerd.
In 1999 gaf hij, in eigen beheer, nog een dichtbundel uit: Gekke gedachten, stille gepeinzen.In 1957 werd de eerste roman van De Smet, De ontploffing, uitgegeven.
Hij werd ervoor onderscheiden met de publieksprijs, het zgn. Referendum van Vlaamse letterkundigen.
De Groene Amsterdammer riep dit werk uit tot boek van de maand.
Een jaar later verscheen het verhalend gedicht Aan de voet van ‘t Gravensteen; nog in hetzelfde jaar kende de stad Gent er hem haar Letterkundige prijs voor toe.
Zijn toneelstuk De ondernemingsraad werd in 1968 onderscheiden met de Visser Neerlandiaprijs; het werd nog in 1968 opgevoerd door de Gentse Multatulikring
In 1969 kreeg hij een tweede maal de Letterkundige prijs van zijn geboortestad, dit keer voor zijn verhalenbundel Prinses en coverboy.
Het geweer zonder kogels (1985) is een roman over zijn soldatentijd tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Met zijn romans en zijn novellen bevestigt De Smet dat hij een rasecht verteller is.
Zijn werk getuigt van rechtvaardigheidsgevoel en van een sterke sociale betrokkenheid.
Scherpzinnigheid en humor, naast wijsheid en mededogen, laten hem toe de kleinmenselijke kantjes liefdevol te relativeren.
Prosper De Smet stierf in 2005 op zesentachtigjarige leeftijd (diverse bronnen, Helena de Vetter en Wikipedia)