Vandaag is het ook al 30 jaar geleden, dat de Vlaamse schrijven Gerard Walschap is overleden.

Zijn meesterwerken, de romans Houtekiet (1939) en Adelaïde (1929), schreef hij gedreven door zijn afkeer voor de rooms-katholieke kerk.

Die afkeer was het resultaat van een diepe geloofscrisis die hem zijn priesteropleiding had doen afbreken.

Het celibaat kon hij maar niet aanvaarden.

Hij zei toen het volgende : Tot mijn dertigste jaar was ik gelovig katholiek, van mijn dertigste tot mijn veertigste stierf en herleefde ik en vanaf mijn veertigste ben ik een zodanig ander mens, dat ik mij in mijn jeugd niet meer herken.”

Gerard Walschap is één van de meest gelezen en gelauwerde auteurs van de twintigste eeuw, met als hoogtepunten in zijn oeuvre Trouwen, Celibaat, Een mens van goede wil enZuster Virgilia.

Walschap ontving in 1968 de Prijs der Nederlandse Letteren. Voor de toen goed verkopende folkloristische heimatliteratuur van Felix Timmermans en Stijn Streuvels kende hij alleen minachting.

Hij publiceerde meer dan dertig romans, waarvan Houtekiet, Waldo, Zuster Virgilia en Een mens van goede wil (verfilmd tot de populaire tv-serie) de bekendste zijn. Walschap is ook de schrijver van de vreemde vertellingen in De wereld van Soo Moereman.

Zijn rebelse boeken waren populair tot in nazi-Duitsland. Walschap stond er zo hoog in aanzien dat hij na de Tweede Wereldoorlog beschuldigd werd van landverraad. Uiteindelijk werd Walschap vrijgepleit van elke vorm van collaboratie.

Toen hij stierf was Walschap de meest gelauwerde auteur in Vlaanderen: tweemaal de driejaarlijkse staatsprijs voor de roman, namelijk voor Trouwen en Zuster Virgilia; de driejaarlijkse prijs voor de koloniale roman voor Oproer in Congo (1953); de vijfjaarlijkse prijs ter bekroning van een ganse carrière, na zijn pensionering in 1965, en ten slotte uit de handen van de Nederlandse koningin de Prijs der Nederlandse Letteren in 1968.

Midden de jaren 70 werd hij baron. Kort voor zijn dood zei hij: Ik leef nu in de zoete overtuiging dat ik mijn van jongsaf aangebonden strijd over geheel de lijn gewonnen heb.

De vuile hetze die tegen mij eerst werd gevoerd, zwijgt beschaamd; de morele vrijheid die ik voor de Vlaamse schrijvers heb opgeëist, wordt zelfs door katholieke schrijvers als vanzelfsprekend gebruikt, de grapjasserij en de literatureluurderij zijn verzwonden, onze letterkunde bloeit tot in de jongste generatie.

Het is schoon daartoe te hebben bijgedragen. Ik ben trots op mijn werk, want ik heb mijn ambitie verwezenlijkt.

Ik heb grootse dingen gedaan en volkeren bekeerd, zij het niet diegene, die ik als kind voor ogen had, maar ik heb mijn voorgenomen martelaarschap en heldhaftigheid waargemaakt: ik heb alles gezegd wat ik te zeggen had, op een mooie manier, en daarvoor op mijn kop gekregen, vijftig jaar lang.

Na de dood van de schrijver in 1989, stelde Hendrik Seghers – die ook te Londerzeel woonde en die eerder voor de rehabilitatie van de schrijver had geijverd – samen met de gemeente Londerzeel de Seghers-Literatuurprijs Gerard Walschap-Londerzeel in te zijner nagedachtenis.

Carla Walschap en Walter van den Broeck ontdekten in zijn nalatenschap een niet eerder gepubliceerde schelmenroman die zich in de zestiende eeuw afspeelt.

Bijna een kwarteeuw na zijn overlijden werd Metten Marten voor het eerst uitgegeven. (Diverse bronnen en Wikipedia)