Vandaag 100 jaar geleden, Ras Teferi (Haile Selassie) te gast in Brussel voor een staatsbezoek aan ons land(22 mei 1924).

Haile Selassie werd geboren als Tafari Makonnen.

Haile Selassies vader was gouverneur van de provincie Harar.

Hij was een de adellijke personen met de titel ‘Ras’ (hertog).

Hiervan is de naam van de rastafaribeweging afgeleid.

Selassie wordt dan ook door de Rastafaribeweging gezien als de reïncarnatie van Jezus, hoewel hij zelf Ethiopisch-orthodox was.

Via zijn huwelijk in 1911 met Wayzaro Menen, dochter van keizer Menelik II, kwam Tafari in de keizerlijke familie.

In 1917 werd hij uitgeroepen tot troonopvolger van keizerin Zauditu en als regent ging hij namens haar Abessinië besturen.

Het onafhankelijke Abessinië was in Afrika een bijzonderheid. West-Europese landen hadden het continent in hun kolonisatiedrang onderling verdeeld.

De Ethiopische dynastie, die volgens de overlevering al sinds de 10e eeuw v.Chr. bestond en voort zou komen uit de Bijbelse koning Salomo en de koningin van Sheba, was het gelukt om de onafhankelijkheid van Ethiopië te waarborgen.

In 1918 overleefde hij de Spaanse griep.

In 1924 bracht hij een officieel bezoek aan Italië, Vaticaanstad en diverse andere Europese landen.

In Frankrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk werd hij met grote eer ontvangen.

Toen hij op 2 november 1930 tot keizer van Ethiopië werd gekroond, kreeg hij de naam Haile Selassie, die staat voor Heilige Drievuldigheid, of Macht van de Drievuldigheid.

Deze situatie veranderde toen de Italiaanse dictator Mussolini in 1935 besloot vanuit Italiaans-Eritrea, een Italiaanse kolonie, Ethiopië binnen te vallen: de Tweede Italiaans-Ethiopische Oorlog.

Haile Selassie vluchtte naar het Verenigd Koninkrijk en probeerde steun te krijgen voor de vrijheidsstrijd.

Hij deed dit onder meer in 1936 tijdens zijn voordracht bij de Volkenbond, mede omtrent het gebruik van mosterdgas door Italië in Ethiopië.

Deze inspanningen bleken vergeefs, tot Italië zich aan de zijde van Duitsland in de Tweede Wereldoorlog mengde.

In 1941 verjoeg een troepenmacht met Britse en Belgische militairen en Ethiopische vrijheidsstrijders de Italiaanse troepen.

Haile Selassie kwam weer op de troon.

Haile Selassie legde op 27 augustus 1942 de wettelijke basis voor de afschaffing van de slavernij, die Italië in zijn land had ingevoerd, en voerde strenge straffen in voor slavenhandel, inclusief de doodstraf.

Hij moderniseerde zijn land met onder meer een nieuw belastingstelsel en een democratische grondwet.

Mede door zijn toedoen werd Ethiopië een stichtend lid van de Verenigde Naties.

Haile Selassie was in de internationale diplomatie een man met gezag en aanzien.

Hij had veel invloed binnen de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, met zetel te Addis Abeba en bracht staatsbezoeken aan de Verenigde Staten en diverse Europese landen, waaronder Nederland in 1954 en België in juli 1959.

De keizer was een ridder in de Orde van de Kousenband en, om Ethiopië te eren voor het moedige verzet tegen Mussolini’s troepen, ridder Grootkruis in de Militaire Willems-Orde.

In 1951 werd de voormalige Italiaanse kolonie Eritrea, door middel van een beslissing van de Verenigde Naties, verbonden met Ethiopië in een federatie, waarbij Haile Selassie koning van Eritrea werd.

In de jaren vijftig groeide Haile Selassie uit tot een voorbeeld voor veel Afrikanen, die ook het koloniale juk wilden afschudden. Het viel hem echter niet mee binnenlands de rust te bewaren.

Ethiopië bestond uit vele religieuze groeperingen en Haile Selassie probeerde met een verdeel-en-heerspolitiek de onderlinge vrede te bewaren.

In 1962 annexeerde Selassie Eritrea, nadat het in de jaren vijftig een grote autonomie had gehad.

Een gewapend conflict barstte hierop los, dat 32 jaar zou duren en voornamelijk escaleerde onder de militaire junta, na het afzetten van Haile Selassie.

In 1963 zat hij de oprichtingsvergadering van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid voor, die haar zetel kreeg in Addis Abeba.

Later dat jaar (in oktober) sprak hij de Verenigde Naties toe.

De Jamaicaanse zanger Bob Marley gebruikte een deel van deze speech als tekst voor het lied War.

Begin jaren zeventig stortte de economie in en na een periode van lange droogte greep de hongersnood om zich heen.

In 1974 voerden militairen een staatsgreep uit en namen Haile Selassie gevangen.

Hij werd opgevolgd door luitenant-generaal Aman Andom.

Op 23 november 1974 kwam Aman Andom onder verdachte omstandigheden om het leven.

Aman Andomj zou bij zijn arrestatie niet mee hebben gewerkt en gedood zijn.

Op dezelfde dag werden 59 anderen, waaronder generaals, twee ex-premiers, topambtenaren, aristocraten en leden van de keizerlijke familie geëxecuteerd.

Toen hij in augustus 1975 overleed, officieel aan de complicaties van een operatie, vermoedden velen moord, er werd vooral beweerd dat de oude ex-monarch was verstikt of gewurgd.

Het communistisch regime verhinderde elk onafhankelijk onderzoek naar de doodsoorzaak.

Pas in 1992, na de val van het Dergue-regime, werd zijn stoffelijk overschot teruggevonden.

Van de Ethiopisch-Orthodoxe Kerk kreeg hij in november 2000 een keizerlijke begrafenis in de kathedraal van Addis Abeba.

Bob Marley kreeg in 1977 een ring van Haile Selassie en schreef in 1973 of 1974 het lied Iron Lion Zion voor hem.

Dit werd echter pas in 1992, na Marleys dood, uitgebracht. (Diverse bronnen, Ons Volk 31 mei 1924, De Post 26 november 1972 en Wikipedia)

Vandaag 100 jaar geleden, de Franse dirigent Rhené-Baton te gast voor twee conserten in het Conservatorium in Brussel (19 maart 1924)

René-Emmanuel Baton, ook bekend als Rhené-Baton werd geboren op 5 september 1879 in Courseulles-sur-Mer, Normandië, en stierf op 23 september 1940 in Le Mans.

Rhené-Baton studeerde piano aan het Conservatoire national supérieur de musique in Parijs en muziektheorie bij André Gedalge.

Hij begon zijn carrière als chef de chant bij de Opéra-Comique in 1907.

Hij was vervolgens muzikaal directeur van verschillende orkestrale groepen, waaronder de Society of Saint Cecilia in Bordeaux en Angers Société populaire (1910-1912).

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Rhené-Baton chef-dirigent van de Koninklijke Nederlandse Opera (1916-1918) in Amsterdam en dirigeerde ook de zomerconcerten van het Residentie Orkest in het Scheveningse Kurhaus (1914-1919).

In 1918 gaf Serge Sandberg hem de leiding over de Concerts Pasdeloup in Parijs.

De dirigent bekleedde deze functie tot 1932 en bleef daarna aan het orkest verbonden.

Hij heeft grote verdiensten gehad in de zogenoemde democratisering van de muziek in de concertzalen, omdat hij aan het begin van een concert voor de uitgevoerde werken een inleiding gaf en ervoor zorgde dat er goedkopere plaatsen waren.

Als componist schreef Rhené-Baton stukken voor orkest, kamermuziek en een groot aantal pianowerken.

Veel van zijn composities drukken zijn liefde voor de regio Bretagne uit, waar hij op 19-jarige leeftijd naar terugkeerde.

Hij had ook nauwe relaties met componisten van de Bretonse culturele renaissance, zoals Guy Ropartz, Paul Le Flem, Paul Ladmirault en Louis Aubert.

Vandaag 100 jaar geleden, begrafenis van de Gentse Liberale politieker Albert Mechelynck (11 maart 1924)

Albert Josse Louis Mechelynck was de zoon van de voorzitter van het hof van beroep in Gent, Louis Mechelynck, en van Pauline Delehaye, een dochter van de Gentse burgemeester Josse Delehaye.

Albert studeerde aan het Atheneum aan de Ottogracht en aan de Gentse universiteit, waar hij in 1876 doctor in de rechten werd.

In 1879 schreef hij zich in aan de Gentse balie, waar hij naam maakte.

In 1880 trouwde hij met Anne Pauline Barbanson, uit de gelijknamige invloedrijke Brusselse familie.

In 1879 werd Mechelynck lid van het dagelijks bestuur van de Association libérale, constitutionelle et démocratique de l’arrondissement de Gand-Eeclo of arrondissementsfederatie.

In 1884 werd hij verkozen tot provincieraadslid voor Oost-Vlaanderen.

Tijdens zijn twintigjarig lidmaatschap ontwikkelde hij een politiek netwerk dat de liberale tenoren uit zijn tijd, maar ook gematigde oppositiefiguren bereikte.

In 1904 werd hij verkozen tot volksvertegenwoordiger en bleef dit mandaat bekleden tot aan zijn dood.

Van 1919 tot 1924 was hij ondervoorzitter van de Kamer.

Mechelynck was lid van de Gentse vrijmetselaarsloge Septentrion, waarvan hij van 1891 tot 1895 de Achtbare Meester was.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte Mechelynck zich in Gent verdienstelijk als leider van het Gentse comité binnen het Nationaal Comité voor Hulp en Voedselvoorziening (Comité national de secours et d’alimentation), dat tot het einde van de oorlog actief was.

Hij was ook een actief lid van het Comité voor Vaderlandslievende Acties dat het morele verzet tegen de bezetter stimuleerde.

Als advocaat verleende hij juridische bijstand aan beklaagden van verzetsdaden die voor de Duitse rechtbanken moesten verschijnen.

Hij kwam te overlijden op 9 maart in zijn woning, gelegen in de Brabantdam 56, vroeger nr 51 (foto 1 en 2 van zijn woning, en het huis bestaat nog steeds en is nu een winkel)

Vandaag is het precies een eeuw geleden dat prins Leopold een bezoek bracht aan moederke Eyer, de oudste inwoner van Lillo.

Moederke Eyer, geboren als Maria Theresia Eyer-Gorsen, was getrouwd met douanier Adriaan Eyer en had zeven kinderen.

Toen ze 100 jaar werd, kwam koning Albert I haar persoonlijk feliciteren en werd er een optocht gehouden ter ere van haar verjaardag.

Op 17 februari 1924, toen ze 105 jaar werd, kreeg ze opnieuw hoog bezoek: prins Leopold, de latere koning Leopold III, kwam haar het ereteken van Leopold II overhandigen.

Ter gelegenheid van deze feestelijke dag werden er postkaarten gemaakt met een portret van moederke Eyer.

Helaas werd haar naam verkeerd gespeld als Eijer.

Moederke Eyer stierf enkele maanden later en werd begraven op het kerkhof van Lillo.

Ze was toen 105 jaar en zeven maanden oud en daarmee de oudste persoon die ooit op het kerkhof van Lillo werd begraven.

Voor de kerk van Lillo-Kruisweg stond vroeger een standbeeld dat vaak werd aangezien voor een afbeelding van moederke Eyer.

Het standbeeld, gemaakt door beeldhouwer Rik Sauter, stelt echter een rouwende moeder voor die wacht op haar vermiste zoon.

Het model voor dit beeld was de schoonmoeder van Rik Sauter: Anna Isabella Jacobs – Wijns, beter bekend als Lou van ’t Licht.

Het standbeeld is later verplaatst naar de kerk van Lillo-Fort.

Vandaag is het precies een eeuw geleden dat het museum in het Kasteel van Gaasbeek voor het eerst zijn deuren opende voor het publiek (11 februari 1924)

Het Kasteel van Gaasbeek werd oorspronkelijk gebouwd als een verdedigingsburcht rond 1240 door Godfried van Leuven, om het hertogdom Brabant te beschermen tegen het graafschap Henegouwen.

Doorheen de eeuwen werd het kasteel verschillende keren verwoest en heropgebouwd, en kwam het in handen van verschillende adellijke families, zoals de Hornes, de Egmonts en de Arconati Visconti’s.

De bekendste eigenaar was graaf Lamoraal van Egmont, die het kasteel kocht in 1565, maar drie jaar later onthoofd werd op bevel van de Spaanse koning.

In de 17de en 18de eeuw werd het kasteel omgevormd tot een luxueus zomerverblijf, met flamboyante parkgebouwen zoals de gloriëtte.

De laatste markiezin, Marie Peyrat, gaf het kasteel zijn huidige romantische uitzicht, geïnspireerd door de middeleeuwen.

Gisteren nog vandaag

Zij schonk het domein in 1921 aan de Belgische Staat.

Op 11 februari 1924 werd in aanwezigheid van de ministers Pierre Nolf (Kunsten en Wetenschappen) en Fulgence Masson (Justitie) het kasteel, dat al sinds de 13e eeuw bestaat, officieel ingehuldigd als een cultureel erfgoed (zie foto 3).

Het museum toont de rijke geschiedenis van het kasteel, dat verschillende eigenaars en verbouwingen heeft gekend, en de kunstcollectie die er door de eeuwen heen is verzameld.

Bezoekers kunnen genieten van schilderijen, meubels, wandtapijten, porselein en andere voorwerpen die getuigen van de levensstijl en smaak van de vroegere bewoners.

Sinds 1980 is het kasteel een museum van de Vlaamse Gemeenschap.

Vandaag is het 100 jaar geleden dat Woodrow Wilson is overleden (3 februari 1924)

Woodrow Wilson was een Amerikaanse politicus en academicus die de 28e president van de Verenigde Staten was van 1913 tot 1921.

Hij was lid van de Democratische Partij en diende als president van de Princeton University en als gouverneur van New Jersey voordat hij de presidentsverkiezingen van 1912 won.

Als president veranderde hij het economische beleid van het land en leidde hij de Verenigde Staten in de Eerste Wereldoorlog in 1917.

Hij was de belangrijkste architect van de Volkenbond, en zijn progressieve houding tegenover het buitenlands beleid kwam bekend te staan als het wilsonianisme .

Wilson werd geboren in Staunton, Virginia, en groeide op in het zuiden van de Verenigde Staten, voornamelijk in Augusta, Georgia, tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog en het Reconstruction-tijdperk.

Hij studeerde af aan de Princeton University en behaalde zijn doctoraat in de politieke wetenschappen aan de Johns Hopkins University.

Zijn proefschrift, Congressional Government: A Study in American Politics, werd gepubliceerd in 1886 en vestigde zijn reputatie als een geleerde.

Hij doceerde aan verschillende universiteiten voordat hij in 1902 president werd van Princeton, waar hij een aantal hervormingen doorvoerde om het curriculum te moderniseren en de democratie te bevorderen.

In 1910 werd Wilson gekozen tot gouverneur van New Jersey met de steun van de progressieve vleugel van zijn partij.

Hij voerde een aantal wetten door om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, de corruptie te bestrijden, het kiesrecht uit te breiden en het bankwezen te reguleren.

Zijn succes als gouverneur maakte hem tot een leidende kandidaat voor de presidentsverkiezingen van 1912, waar hij het opnam tegen de Republikeinse zittende president William Howard Taft en de voormalige president Theodore Roosevelt, die zich afsplitste van zijn partij om een derde partij op te richten, de Progressive Party .

Wilson won de verkiezing met een meerderheid in het kiescollege, maar slechts 42 procent van de populaire stemmen.

Hij was de eerste Democraat die sinds 1896 werd gekozen tot president en de eerste zuidelijke president sinds 1848.

Als president lanceerde hij een ambitieus binnenlands programma dat bekend stond als The New Freedom, dat gericht was op het verminderen van tarieven, het hervormen van het bankwezen, het creëren van een federale handelscommissie en het versterken van de antitrustwetgeving.

Hij steunde ook sociale wetgeving om kinderarbeid te verbieden, arbeiders het recht op collectieve onderhandelingen te geven en federale leningen aan boeren te verstrekken .

Wilson werd herkozen in 1916 met een nipte marge onder de slogan “He kept us out of war”.

Hij had geprobeerd om neutraal te blijven in de Eerste Wereldoorlog die Europa verscheurde sinds 1914, maar hij werd geconfronteerd met toenemende druk om zich bij de geallieerden aan te sluiten tegen Duitsland na verschillende provocaties, zoals de onbeperkte duikboot oorlogvoering en het Zimmermann-telegram.

In april 1917 vroeg Wilson het Congres om een oorlogsverklaring tegen Duitsland “om de wereld veilig te maken voor democratie”.

Hij mobiliseerde snel het land voor oorlog door middel van propaganda, conscriptie, rantsoenering en leningen.

Hij stuurde ook meer dan twee miljoen Amerikaanse soldaten naar Europa om te vechten onder generaal John J. Pershing.

Wilson speelde een cruciale rol bij het beëindigen van de oorlog en het vormgeven van de naoorlogse orde.

Hij presenteerde zijn visie voor een rechtvaardige en duurzame vrede in een toespraak tot het Congres in januari 1918, waarin hij zijn beroemde Veertien Punten uiteenzette.

Deze omvatten het principe van nationale zelfbeschikking, de vrijheid van de zeeën, de vermindering van bewapening, en vooral de oprichting van een “algemene vereniging van naties” om de internationale samenwerking en veiligheid te waarborgen.

Wilson reisde persoonlijk naar Parijs om deel te nemen aan de vredesconferentie, waar hij de leider werd van de “Big Four”, samen met de Britse premier David Lloyd George, de Franse premier Georges Clemenceau en de Italiaanse premier Vittorio Orlando.

Hij slaagde erin om zijn idee van een Volkenbond op te nemen in het Verdrag van Versailles, dat in juni 1919 werd ondertekend.

Wilson keerde terug naar de Verenigde Staten om het verdrag te ratificeren door het Congres, maar hij stuitte op hevig verzet van senatoren die zich verzetten tegen het lidmaatschap van de Volkenbond.

Wilson weigerde compromissen te sluiten of wijzigingen in het verdrag toe te staan, en lanceerde een nationale spreekbeurt om steun te verwerven voor zijn plan.

Tijdens deze tour kreeg hij echter een beroerte die hem gedeeltelijk verlamd en blind aan één oog achterliet.

Zijn vrouw Edith, met wie hij in 1915 was getrouwd na de dood van zijn eerste vrouw Ellen in 1914, nam veel van zijn taken over als zijn naaste adviseur.

Het Congres verwierp uiteindelijk het Verdrag van Versailles en de Volkenbond, waardoor Wilsons droom van een nieuwe wereldorde werd gedwarsboomd.

Wilson bleef tot het einde van zijn termijn in 1921 in functie, maar hij was grotendeels afgesneden van het publiek en had weinig invloed op binnenlandse of buitenlandse zaken.

Hij werd opgevolgd door de Republikein Warren G. Harding, die beloofde terug te keren naar “normaliteit” na de oorlog en de hervormingen.

Wilson trok zich terug in zijn huis in Washington, D.C., waar hij tot zijn dood in 1924 bleef.

Hij werd begraven in de Washington National Cathedral, als eerste president die in de hoofdstad werd begraven .

Wilson wordt algemeen beschouwd als een van de belangrijkste presidenten in de Amerikaanse geschiedenis, vooral om zijn leiderschap tijdens de Eerste Wereldoorlog en zijn visie op een vreedzame internationale orde.

Hij wordt ook geprezen om zijn progressieve hervormingen op binnenlands gebied, hoewel hij ook wordt bekritiseerd om zijn segregatiebeleid en zijn schendingen van burgerlijke vrijheden tijdens de oorlog.

Hij ontving in 1919 de Nobelprijs voor de Vrede voor zijn bijdrage aan het beëindigen van de oorlog en het bevorderen van de Volkenbond.

Vandaag is het precies honderd jaar geleden dat het Monument voor de Foorreizigers werd ingehuldigd in Brussel (28 januari 1924)

Deze week 100 jaar geleden, op 28 januari 1924, werd het Monument voor de Foorreizigers eervol gesneuveld voor het Vaderland ingehuldigd op het Dapperheidsplein in Anderlecht.

Het monument is een eerbetoon aan de kermisexploitanten die hun leven gaven tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Het bestaat uit een bronzen beeld van een Pierrot die zijn masker afdoet, omringd door een galerij met de namen van de gesneuvelden.

Het beeld is gemaakt door de Anderlechtse kunstenaar Victor Voets, die ook andere oorlogsmonumenten in Brussel ontwierp.

Hij was een leerling van Paul Dubois en Charles Van der Stappen, en gaf les aan de industriële school van Anderlecht.

Hij stierf in 1949. Het monument voor de Foorreizigers is een van zijn bekendste werken, en getuigt van zijn talent en zijn respect voor de slachtoffers van de oorlog.

Vandaag opening Olympische Winterspelen 1924 (25 januari 1924)

De Olympische Winterspelen van 1924 waren de eerste editie van dit internationale sportevenement.

Ze werden gehouden in Chamonix, een stad in de Franse Alpen, van 25 januari tot 5 februari.

Er deden 294 atleten mee uit 16 landen, die streden om 16 medailles in 6 sporten.

De Winterspelen waren geïnspireerd door de Noordse Spelen, die sinds 1901 in Zweden werden georganiseerd.

Enkele hoogtepunten van de Winterspelen waren: de eerste olympische titel voor schaatser Charles Jewtraw uit de VS, de dominantie van de Noorse skiër Thorleif Haug, die vier medailles won, en de jongste deelname ooit van kunstschaatsster Sonja Henie uit Noorwegen, die later driemaal olympisch kampioen zou worden.

Er namen achttien deelnemers uit België deel in vier takken van sport: bobsleeën, kunstschaatsen, schaatsen en ijshockey.

Er werd één medaille behaald.

Het Belgische bobsleeteam België I, bestaande uit René Mortiaux, Charles Mulder, Paul Van Den Broeck, Victor Verschueren en Henri Willems, veroverde brons.

Vandaag is het precies honderd jaar geleden dat Vladimir Lenin kwam te overlijden.

Na de val van de tsaar tijdens de Februarirevolutie (in onze kalender, was dit in maart) in 1917, was er nog geen sprake van een communistische regering, meer nog de communisten waren toen een minderheid.

De tijdelijke regering, zonder communisten, eiste dat Nicolaas II zijn macht zou opgeven.

Op 2 maart 1917 ging hij daarmee akkoord.

Hij wilde eerst de troon doorgeven aan zijn zoon Aleksej, met zijn broer Michail als regent.

Maar hij bedacht zich toen hij besefte dat hij zijn land moest verlaten en zijn zieke zoon moest achterlaten.

Hij deed daarom afstand van de troon voor zichzelf en voor Aleksej, en bood de kroon aan Michail aan.

Die weigerde echter (weigerde totdat een verkozen parlement dit zou goedkeuren).

Dit gebeurde nooit en tijdens de Russische Revolutie werd hij gevangengenomen en nog voor zijn broer Nicolaas vermoord en dit betekende dan ook het einde van de Romanov-dynastie en van de monarchie in Rusland.

Terug nu naar Lenin, en hoe de communisten, van een kleine minderheid in enkele maanden tijd, de macht konden overnemen.

Lenin was één van de leden van het centraal comité van de bolsjewistische partij, waarin alle belangrijke beslissingen collectief werden genomen.

Maar met de nooit afnemende energie waarmee hij het centraal comité van zijn gelijk overtuigde, stak hij met kop en schouders boven de rest uit.

Het begon al meteen nadat hij op 16 april 1917 na zijn ongewone reis vanuit Zwitserland in Petrograd arriveerde, een maand na de val van tsaar.

Rusland zat toen in een revolutionaire staat van genade.

Iedereen was blij dat het autoritaire tsarenregime was gevallen.

Het nieuwe Rusland zou democratisch worden, met respect voor de rechten van de arbeiders, de nationale minderheden enzovoort.

Democratie was een modewoord geworden.

Daarover was er een soort nationale eendracht rond de Voorlopige Regering. Partijtegenstellingen leken even onbelangrijk.

Toch was de situatie allesbehalve schitterend.

De oorlog duurde voort en de Duitsers en de Oostenrijkers hadden grote delen van het westen van Rusland veroverd.

Verder waren er de zware economische problemen, vooral de schrijnende voedseltekorten, die veroorzaakt werden doordat de boeren onvoldoende graan leverden.

De eis “vrede en brood” van de betogingen die tot de val de tsaar hadden geleid, werd niet ingewilligd.

Lenin zag dat in en in zijn Aprilstellingen, die hij vlak na zijn terugkeer formuleerde, sloeg hij een radicale toon aan.

De “imperialistische” Wereldoorlog moest meteen worden beëindigd.

De Voorlopige Regering, die “bourgeois” was en die met leugenachtige argumenten de oorlog voortzette, mocht niet worden gesteund.

De Aprilstellingen waren zo buitengewoon, dat zelfs de meeste bolsjewieken daar niet voor te vinden waren.

Maar met zijn kenmerkende hardnekkigheid wist Lenin zijn partijgenoten te overtuigen.

Daarmee lag het programma voor de Oktoberrevolutie al vast.

Lenin begreep echter dat de bolsjewieken nog te weinig invloed hadden om dit te bereiken.

De sovjets werden gedomineerd door de gematigde socialisten.

De voortzetting van de oorlog maakte de Voorlopige Regering snel impopulair.

Toen het leger in juli een zware nederlaag leed, braken rellen uit onder de soldaten en de arbeiders in Petrograd.

Ze eisten dat de sovjets de macht zouden overnemen en de oorlog beëindigen.

Precies wat Lenin wilde. Alleen kwam de opstand te vroeg.

De regering had nog te veel macht. Lenin besefte dat, maar de bolsjewieken konden niets anders dan de demonstranten steunen.

Het gevolg van deze “julidagen” was een harde repressie door de Voorlopige Regering, nu onder leiding van de gematigde socialist Kerenski.

De bolsjewistische partij werd bijna verboden en vooraanstaande bolsjewieken werden gearresteerd.

Lenin slaagde erin naar het naburige Finland te ontkomen.

Hij dacht toen dat zijn zaak verloren was.

Hij zou zich maandenlang, schuil houden en pas kort voor de Oktoberrevolutie stiekem naar Petrograd terugkeren.

Intussen veranderde de toestand snel.

De toenemende invloed van de rechtse generaal Kornilov op Kerenski (hij voerde opnieuw de doodstraf in en eiste een stakingsverbod in de oorlogsindustrie) deed velen vrezen dat de verworvenheden van de revolutie zouden worden teruggedraaid.

Toen het leek alsof Kornilov een staatsgreep pleegde tegen de Voorlopige Regering, verzetten de arbeiders zich tegen wat ze als een “contrarevolutie” zagen.

Ook de bolsjewieken deden daaraan mee.

Vanwege die houding werden de meeste gevangen bolsjewieken weer vrijgelaten en kon de partij weer functioneren, al bleef Lenin ondergedoken.

Toen de herfst aanbrak wonnen de bolsjewieken snel aan invloed, terwijl Kerenski steeds impopulairder werd.

In oktober waren de Duitse legers gevaarlijk dicht bij Petrograd gekomen.

De roebel verloor steeds meer aan waarde. In de winkels was nauwelijks nog eten te krijgen.

In dat klimaat leek de val van de Voorlopige Regering onvermijdelijk.

De gematigde socialistische partijen waren meer en meer geneigd om de standpunten van de bolsjewieken te volgen, die zelf steeds meer aanhang kregen.

Het zag er naar uit dat er een brede coalitie van partijen zou ontstaan die zou bereiken wat Lenin gewild had.

Vreemd genoeg was Lenin daar absoluut niet voor te vinden.

In brieven die hij vanuit Finland naar het centraal comité van de bolsjewieken stuurde, verwierp hij onderhandelingen met andere partijen.

Hij eiste dat de bolsjewieken de macht met de wapens zouden veroveren.

Opnieuw stond hij met dat standpunt in het begin vrijwel alleen en opnieuw wist hij zijn gelijk te halen, zij het met veel moeite.

Nadat Lenin clandestien naar Petrograd was teruggekeerd vond daar op 23 oktober (10 oktober volgens de Russische kalender) in het grootste geheim een vergadering van het centraal comité plaats.

Alleen maar 12 van de 21 leden waren aanwezig en daarvan keurden er 10 het plan van Lenin goed om een gewapende opstand te beginnen.

Er was wel nog geen datum voor de opstand bepaald.

Op 7 november (25 oktober) zou het tweede Congres van Sovjets bijeenkomen.

De bolsjewieken wilden daar voorstellen dat dit Congres de staatsmacht zou overnemen en het zag ernaar uit dat ze ditmaal een grote steun van andere partijen zouden krijgen.

Sommige bolsjewieken dachten dan ook dat een gewapende opstand overbodig zou zijn.

Maar Lenin eiste en bekwam dat de bolsjewistische staatsgreep zou gebeuren vóór het congres begon.

Lenin zei dat het risico bestond dat de Voorlopige Regering het congres niet zou laten doorgaan of dat er een of andere “contrarevolutie” zou plaatsvinden die een vreedzame machtsovername zou verhinderen.

Hij was er immers van overtuigd dat de kapitalisten nooit vreedzaam hun macht zouden afstaan en dat een burgeroorlog onvermijdelijk was.

Maar wellicht had Lenin nog een andere reden.

Door vooraf de macht te grijpen en het Congres van Sovjets voor een voldongen feit te plaatsen, zouden de bolsjewieken de macht niet met andere partijen moeten delen.

Lenin wilde de macht voor zijn partij alleen.

Een dictatuur van het proletariaat, die in de praktijk een dictatuur van de bolsjewieken zou zijn.

Op 7 november nam een door de bolsjewieken gecontroleerd Militair-Revolutionair Comité de macht in Petrograd over.

Diezelfde avond begon het Congres van Sovjets.

Door allerlei problemen en misverstanden kon de beslissende aanval op het Winterpaleis (de zetel van de Voorlopige Regering) pas beginnen toen de vergadering al begonnen was.

Een deel van de niet-bolsjewistische congresafgevaardigden was daarover verontwaardigd en verliet het Congres, waardoor de bolsjewieken er een duidelijke meerderheid kregen.

Het Congres stelde een bolsjewistische regering aan onder leiding van Lenin, maar die regering zou in de volgende weken en maanden de democratische vrijheden die er sinds de val van de tsaar waren ontstaan, terugschroeven.

De dictatuur die Lenin bijna op zijn eentje had gewild, werd een feit.

Gisteren nog vandaag

Gisteren nog vandaag